Prehistorie: van IJstijd tot IJzertijd

De eerste menselijke wezens leefden al tienduizenden jaren geleden. Over hen is maar heel weinig bekend. Er zijn bijna geen bronnen over hen te vinden. In die tijd die wij, wegens het ontbreken van geschreven bronnen, prehistorie noemen, wordt allereerst door de elkaar opvolgende ijstijden het karakter van het land in hoge mate beïnvloed. Door omstandigheden in de daaropvolgende tijdsperioden en de grondstoffen die mensen gaan gebruiken om te overleven ontstaan er nieuwe perioden die wij als bronstijd en ijzertijd aanduiden.

De ijstijden

Ongeveer 140.000 jaar geleden werd een deel van Nederland bedekt met een dikke ijslaag. Dat was gedurende de voorlaatste ijstijd, die duurde van circa 200.000 tot circa 130.000 v.C. De nog bestaande heuvelruggen in het deel van het land dat boven de grote rivieren ligt, zijn in die tijd ontstaan als stuwwallen die door het ijs omhoog werden gedrukt. In de volgende periode steeg, door het smelten van de ijskap, het zeewater aanmerkelijk. De door de gletsjers uitgeslepen dalen die tussen de heuvelruggen lagen stroomden vol water. Hoewel het niveau van de zeespiegel toen ongeveer gelijk was aan het huidige, is de kustlijn van toen voor ons onherkenbaar. Gedurende de laatste ijstijd, die duurde tot circa 10.000 v.C., drong het ijs weliswaar niet door tot Nederland, maar het landschap had het karakter van een onherbergzame toendra. Vanaf ongeveer 8.000 v.C. steeg de zeespiegel weer. Rond 3.000 v.C. lagen op de plaats van de huidige Noordzeekust weliswaar al strandwallen, maar grote delen van westelijk Nederland werden regelmatig overstroomd. Aan het begin van de jaartelling was dit westelijk deel nog vrijwel onbewoonbaar.

De vroegste bewoning

Van de vroegste bewoners van ons land weten we alleen iets door archeologische opgravingen. Voor zover bekend, woonden die oudste bewoners, ongeveer 150.000 jaar v.C., op de plaats waar nu de Utrechtse heuvelrug ligt. Deze mensen leefden van de jacht op grote dieren, zoals bijvoorbeeld het rendier, en van het verzamelen van bosvruchten en noten. Ze maakten gebruik van primitieve vuurstenen werktuigen, waarvan de vuistbijlen ons wel het bekendst zijn.

Nadat de vorming van het landijs in de voorlaatste ijstijd deze bevolking had verdreven zou het, voor zover wij nu weten, lange tijd duren voordat zich weer menselijke bewoners in ons land vertoonden. Dat gebeurde rond 9.000 v.C., en vermoedelijk was er toen nog geen sprake van een permanente vestiging. In Noord-Brabant zijn sporen ontdekt van wat waarschijnlijk een kampplaats van jagers was. De vuurstenen werktuigen van deze jagers waren van een veel grotere verfijndheid dan die van de allereerste bewoners. Van rond 7.000 v.C. dateren enkele stenen bijlen, gevonden in de Noordzee, halverwege Engeland, toentertijd begaanbaar land dat later weer overstroomde.

Deze oudere bewoners leefden nog steeds van noten en vruchten en van de opbrengst van jacht en visserij. Rond het jaar 5.000 v.C. hebben zich hier echter mensen gevestigd die reeds aan landbouw en vermoedelijk ook veeteelt deden. Zij woonden bij elkaar in enkele grote boerderijen in het zuiden van Limburg. Deze eerste bewoners van een vaste nederzetting worden Bandceramiekers genoemd, naar de wijze waarop zij hun aardewerk versierden. De Bandceramiekers maakten overigens, net als hun voorgangers, nog steeds gebruik van vuurstenen werktuigen. In het zuiden van Limburg zijn vuursteenmijnen gevonden, die gedurende meer dan vijf eeuwen in gebruik moeten zijn geweest.

De Trechterbeker- en de Klokbekercultuur

Van de prehistorische bewoners van Nederland resten ons soms, naast sporen van nederzettingen en ceramiek, ook begraafplaatsen. Bijzonder imponerend zijn de graven van het zogenaamde Trechterbekervolk. Deze graven, of eigenlijk grafkelders, worden hunebedden genoemd. Zij zijn opgebouwd uit een aantal grote zwerfkeien en waren oorspronkelijk afgedekt met zand. Het Trechterbekervolk leefde van landbouw en veeteelt, evenals de bewoners van de strandwallen langs de Noordzee en van het rivierenkleigebied.

Een hogere vorm van beschaving kenden al de Klokbekermensen. Hun sporen dateren van 2.000 v.C. Opgravingen hebben aangetoond dat zij al in staat waren tot het smeden van uit andere streken geïmporteerd koper. Omstreeks deze tijd raakten ook de eerste primitieve landbouwwerktuigen in gebruik. De ploegen waren weliswaar alleen geschikt voor het bewerken van lichte grondsoorten, maar ze betekenden toch een grote vooruitgang ten opzichte van het volledig handmatig bewerken van de grond. Betere landbouwmethoden betekenden veelal ook een grotere opbrengst en dus, uiteindelijk, groei van de bevolking.

De Bronstijd

De periode van 1900 tot 750 v.C. wordt voor Nederland aangeduid met de naam Bronstijd, omdat in deze tijd het gebruik van koperen en bronzen gebruiksvoorwerpen gangbaar is geworden. In deze periode deed ook de handel op internationale schaal zijn intrede als bestaansmiddel. In Drenthe is een fraai halssnoer opgegraven dat bestaat uit kralen van tin, afkomstig uit Cornwall barnsteen uit het Oostzeegebied en aardewerk uit Egypte. Aan het eind van de Bronstijd veranderde de dodencultus. De lijken werden niet langer begraven maar verbrand en in urnen bijgezet in speciaal daartoe bestemde urnenvelden. Bijgevoegde grafgiften wijzen erop dat de bewoners van het zuiden van ons land mogelijk van Keltische oorsprong waren, en die van het noorden van Germaanse afkomst.

De IJzertijd

Het gebruik van ijzer deed zijn intrede in Nederland rond 750 v.C. In deze tijd trokken ook kolonisten vanuit de hoge en veilige zandgronden van Drenthe naar de vruchtbare zeekleigebieden van Groningen en Friesland. Omdat deze gebieden, die als weilanden in gebruik waren, regelmatig overstroomd werden door de zee, brachten de veeboeren kunstmatige verhogingen aan, die wij kennen onder de naam van terpen of wierden, waarop tevens de boerderijen werden gebouwd. Dit is de vroegste vorm van verdediging tegen het opdringende zeewater. In later eeuwen lukte het de bevolking van ons land zich niet alleen defensief te wapenen tegen het water, maar ook om dit water metterdaad terug te dringen en land te winnen uit zee.

In de laatste eeuwen van de tijd wie wij prehistorie noemen, slaagden Germaanse stammen uit het noorden van Europa erin de Kelten steeds verder naar het zuiden terug te dringen, zodat bij de aanvang van de periode die we met geschreven bronnen kunnen documenteren, ons land voornamelijk bevolkt werd door stammen van Germaanse oorsprong, zoals de Friezen in het noorden en de Bataven langs de grote rivieren.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*